Ongelukkig
was in de I5e en I6e eeuw vaak het lot van de vrouw, die er van beticht werd een
toverheks te zijn. Niet zelden werd zij in hechtenis genomen, op allerlei
manieren gemarteld en tot bekentenis van haar vermeende wandaden gebracht en
tenslotte naar de brandstapel geleid.
De laatste heks, die in onze streek (in 1597 te Tiel) verbrand werd, bekende
bijv. dat zij haar praktijken had uitgeoefend door ‘aenblasinge ende
aenrorenge'.
Het is te
begrijpen, dat iedere vrouw, die van tovenarij verdacht werd, er prijs op stelde
van die blaam gezuiverd te worden.
We kunnen ons dan ook goed voorstellen dat Alijd de Jode te Varik, een
christin ondanks haar naam, in 1574 er op aandrong haar onschuld te bewijzen
tegenover personen, die haar beschuldigden van hekserij.
Twee jaar eerder had iemand, die haar beticht had, zijn woorden moeten intrekken
en zij had daarvan een schriftelijke verklaring gekregen.
Naar de
heksenwaag in Oudewater zullen zich zeker ook wel personen uit onze streek
begeven hebben. Vrouwen, die voor niet zuiver gehouden werden, lieten zich daar
wegen. Was haar gewicht normaal, dan kreeg zij daarvan een verklaring opgesteld
door
‘burgemeesteren, schepenen en raden van de stede van Oudewater'.
Uit enkele
dingen was wel op te maken, dat een vrouw een heks was. Een heks toch keek
iemand nooit recht aan, had vaak één rood lopend oog en een druipende neus,
door dreigementen was zij niet tot schreien te bewegen, ook was zij bang voor
het kruisteken.