| |
Op-Hemert.
Deze gemeente omvat het dorp Op-Hemert, een gedeelte van het
bewoonde oord Passewaai, benevens het bewoonde oord Zennewijnen.
+
j.j. de geer tot oudegein,
Archieven der ridderlijke Duitsche orde, balie van Utrecht.
Utrecht 1871, dl. II, blz. 659-709. -
a. schimmelpenninck van der Oye van nijenbeek, Een paar
bladzijden uit het register op de leenen van het Furstendom
Gelre enz., in: geld. volksalm.
1879, blz. 3-7.
a. de roever nz., Iets tot de
geschiedenis van Op-Hemert, in: geld.
volksalm. 1887, blz. 101-107. -
j. habets en a.j.a. flament,
De archieven van het kapittel der hoogadellijke (vorstelijke)
rijksabdij Thorn. 's-Gravenhage, 1889/99. Dl. II, blz. 449-452.
+
Zie: nomina geogr., II. 126, III.
128. Aangaande de verwarring tusschen Op-Hemert en het in de
Bommelerwaard gelegen Neder-Hemert zij verwezen naar blz. 101
hierboven en voorts naar geld. volksalm.
1887, blz. 102 v.v.
+ Het
wapen dezer gemeente, verleend bij Kon. besluit van 17 September
1852, bestaat uit een schild van keel, beladen met drie palen
van vair, het schildhoofd van blauw met een keper van goud,
beladen met een links gekeerd reebokshoofd in natuurlijke kleur,
bedreigd door twee met zilveren dolken gewapende voorarmen in
natuurlijke kleur.
+
Tengevolge van de verwarring, die betreffende de oudste
oorkonden heerscht door de gelijkheid van benaming (Hamarita,
Hamirthe, Hemert) voor Op- en Neder-Hemert, kunnen we met de
noodige zekerheid over het bestaan van Op-Hemert eerst spreken
in de 13de eeuw. De heerlijkheid, waartoe ook de heerlijkheid
Zennewijnen behoorde, was toen een bezit van den graaf van
Gelder, die er sinds onheugelijke tijden het geslacht de Cock
van Waardenburg mede beleende (v. spaen,
Inleiding, III, blz. 298; geld.
volksalm., 1887, blz. 104 vv.). In 1534 kwam de
heerlijkheid aan het geslacht Schenk van Nijdeggen tot 1550,
toen zij bij magescheid aan de familie van Haeften werd
toegewezen. Gedurende eenige eeuwen zou de heerlijkheid in het
bezit der van Haeften's blijven, om in 1844 in dat der Mackay's
over te gaan.
|
Op-Hemert.
Kerk.
De Ned. Hervormde kerk, eertijds aan den H. Lambertus
gewijd, is in eigendom en onderhoud bij de Ned. Hervormde gemeente;
de toren behoort aan de burgerlijke gemeente.
|
historia episcop. foeder. belgiï,
T.I. (1733), p. 249. - geld. volksalm.
1887,+
blz. 102. - joosting en muller,
Bronnen II, blz. 420-421.
Als oudste vermelding eener kerk te Op-Hemert gold langen tijd
eene oorkonde van+
18 November 1006, waarbij bisschop Ansfried haar zou hebben
geschonken aan het klooster Hohorst (de St. Paulusabdij) bij
Amersfoort (zie o.a. historia episc.
foed. belgiï I, p. 249 en geld.
volksalm. 1887, blz. 103). Sinds evenwel deze oorkonde
een vervalsching is gebleken (tenhaeff,
Diplom. studiën, blz. 213 vv.) en sloet
o[ok] de oorkonde van 4 Juni 1007, waarbij deze kerk aan het
klooster van Thorn wordt geschonken, ‘wat den vorm betreft
verdacht’ noemt (Oorkondenb. no. 134, blz. 134),
kunnen we veiligheidshalve geen vroegere vermelding aannemen dan
die in de oorkonde van 3 Februari 1028, waarbij keizer Koenraad
II het klooster Hohorst bevestigt in het bezit van verschillende
goederen, waaronder de kerk van ‘Hamerthe’ (sloet,
Oorkondenb. no. 155. Indien we dan op gezag van de
nomina geogr. (II, blz. 126)
onder dit Hamerthe ons Op-Hemert mogen verstaan, blijkt hieruit,
dat de kerk in ieder geval reeds aanmerkelijk vroeger bestond.
Dat Op-Hemert twee kerken zou hebben gehad, eene aan den H.
Martinus en eene aan den H. Lambertus gewijd, zooals
joosting en muller t.a.p. meenen,
is eene vergissing, die kennelijk berust op eene mededeeling in
de historia episc., die ten
onrechte zegt, dat Op- en Nederhemert één geheel vormden (op
grond van een zg. meervoudsvorm Hamarithi), waarvan alleen
Op-Hemert zou zijn overgebleven. Het is mogelijk, dat deze
vergissing is ontstaan tengevolge van een verwarring met de
kapel van het hierna te vermelden voormalig nonnenklooster der
Praemonstratensen Marienschoot te Zennewijnen, dan wel met een
kapel van de aldaar eertijds eveneens bestaande Commanderie der
Duitsche Orde, mogelijk ook met beide. De kerkelijsten toch der
Utrechtsche Domfabriek (waaruit vermoedelijk zoowel de
historia als
joosting en muller hebben geput)
vermelden sinds 1395 zoowel eene St. Maertenskerc in Ophemert
als een Ecclesia bti (of sti) Lamberti;
bovendien echter in 1538 eene ecclesia s. Nicolai. En ook de
rekening der Domfabriek van 1406 spreekt reeds van een St.
Nicolaaskerk in Op-Hemert. Op grond hiervan zouden we dan zelfs
drie kerken in Op-Hemert moeten aannemen.
Hoe dit overigens zij, wij kunnen thans met zekerheid nog
slechts het bestaan van eene aan den H. Lambertus gewijde
parochiekerk vaststellen, waarin twee altaren worden vermeld:
een aan O.L. Vrouw en een aan de H. Barbara gewijd, waarop twee
vicarieën waren gevestigd. Als priesters vinden we vermeld: in
1514 Henrick Boern; in 1547 en in 1559 Adriaen Corneliss (archief
aartsb. utrecht XLIV, 1919, blz. 120). Na de hervorming
is deze parochiekerk de kerspelkerk van het dorp geworden,
waarmede Varik tot 1660 gecombineerd is geweest (zie blz. 449).
In 1858 is het schip der kerk in neo-gothischen trant verbouwd
en het koor nieuw beklampt. De toren is in 1927 hersteld,
waarbij het tufsteenen muurwerk gedeeltelijk werd vernieuwd.
De kerk ligt vrij op een door een ijzeren hek van den openbaren
weg gescheiden+
kerkhof. Zij is georiënteerd met een afwijking van 18o
naar het Noorden.
Het gebouw bestaat uit een schip in den vorm van een Grieksch
kruis, een+
met vijf zijden van een onregelmatigen achthoek gesloten koor en
eenen vierkanten westtoren, met een in den zuidwestelijken
binnenhoek ingebouwden traptoren. In de westelijke hoeken tusschen
de kruisarmen van het schip zijn aan de noord- en aan de zuidzijde
portalen aangebouwd (afb. 318).
|
Afb. 318. Op-Hemert. Ned. Hervormde kerk. Plattegrond en
details.
De totale lengte van schip en koor bedraagt, binnenwerks gemeten,
26,90 M., die van het koor alleen 10,90 M.; de toren meet
binnenwerks 4,50 × 4,50 M., bij een muurdikte van 1,70 M. aan den
voet. De grootste breedte van het schip bedraagt binnenwerks 13,90
M., die van het koor 7,10 M.
+ Het
door eenvoudige schuin afgedekte steunbeeren geschoorde koor
heeft spitsbogige vensters met (vernieuwde) vierpas-vormige
traceeringen.
+ De
geheel van tufsteen opgetrokken toren (hg 24 M.) bestaat uit drie
weinig versnijdende geledingen, en is gedekt met een ingesnoerde
achtkante houten spits, met leien bekleed. In elk der drie
vrijliggende zijden van de hooge onderste geleding is een
spitsbogige nis uitgespaard; in die aan de westzijde bevindt zich de
ingang. De tweede geleding heeft aan iedere zijde twee van zulke
nissen, de bovenste geleding met banden en bogen van baksteen, drie,
in de middelste waarvan telkens twee galmgaten zijn aangebracht (afb.
319).
+
Het koor, door een orgel met galerij, waarin een houten hek in den
triomfboog, van het verbouwde schip gescheiden, is overkluisd met
een laat-gothisch steenen netgewelf op ribben. Het is geheel gewit.
|
Afb. 319. Op-Hemert. Ned. Hervormde kerk uit het Zuid-Westen.
De hooge benedenruimte van den toren is overkluisd geweest met een
steenen +
kruisribgewelf, dat in later tijd is weggebroken, maar waarvan de
aanzetten in de vier hoeken nog aanwezig zijn.
Kennelijk het oudste gedeelte van de kerk is de toren, dien wij,
op grond van de+
behandeling van het opgaande muurwerk met zijne spaarnissen en
van de profielen der gewelfribben in de benedenruimte (afb. 318)
in de 14de eeuw gebouwd achten.
|
Voor de dateering van het in 1858 herstelde en geheel nieuw
ommetselde koor zijn wij aangewezen op de vormen van het
netgewelf en zijn ribben, welker profiel (afb. 318) wijst op de
zeer late gothiek uit de eerste helft der 16e eeuw.
Afb. 320. Op-Hemert. Preekstoel der Ned. Hervormde kerk.
De kerk bezit:
+ Een geverfden eiken preekstoel (afb.
320), bestaande uit een zeskante kuip, waarin het jaartal 1662,
rustend op een zeskanten balustervoet; in den bovenrand van de kuip
en in dien van het klankbord twee gelijke alliantiewapens.
+ Zes
in het koor hangende rouwborden, versierd met gesneden en
gepolychromeerde wapens en kwartieren, blijkens opschriften van de
volgende personen:
1. |
‘De Hoog Welgeboren Heer Reinier baron
van Haeften, heer van Op-hemert en Zennewijnen enz., geboren
den 25 April 1646 sterft den 24 Januari 1733. Hodie mihi
Cras tibi’. |
2. |
‘De Hoog Welgeboren Vrouwe Francoisa
Baronesse van Till in leven Vrouwe van den Hoog Welgeboren
Heer Walraven Baron van Haeften Heer van Zennewijnen Amptman
en Dijkgraaf van Bommel, Tielre en Bommelerweerde,
Extraordinaris Gedeputeerde des Nijmegse Quartiers,
Commissaris van de monstering enz. enz. Sterft den 26
Januari 1730’. |
3. |
‘De Hoogwelgeboren Heer Walraven Baron
van Haften (sic), Heer van Ophemert en Sennewijnen
Amptman en Dijkgraef van Boemel Tielre en Boemelrewaert
Commissaris van de monstering. Geboren den 25 October 1683,
Sterft den 30 September 1746’. |
4. |
Margariet Baronnesse van Haeften
geboren Baronesse van Lynde Vrouwe van Wadenooien, Ophemert
en Zennewijnen. † 26 July 1761 (62 jaar oud). |
5. |
Bartolt Baron van Haeften geboren 12
September 1692, overleden 10 December 1772. |
6. |
Johan de Cock van Delwijnen, gestorven
26 December 1724. |
Voorts liggen in het koor: een zerk van Reijnhart
van Haeften en Vrouwe Adriana Maria de Cock van Delwijnen,
laatstgenoemde overleden 12 October 1709; een gebroken kruis van
graniet met het jaartal 1681, en tenslotte een zerk met het
opschrift: ‘Dit is de ingang van de kelder van Schepen Geraerd
Jansen’.
|
Tegen den zuidelijken buitenmuur van het koor is na 1858 een
grafteeken met het wapen-Mackay geplaatst. Verschillende latere
rouwborden van deze familie in het koor der kerk.
In den toren:
Een gesmeed ijzeren uurwerk met het opschrift:
‘Tot Nimegen bij Jan van+
Call Anno 1654’.
Een klok (middellijn: 1,10 M.) met in den
bovenrand in blokletters het opschrift:+
‘Johan van Haeften Heer tot Op Hemert en Sennewijnen heeft de cleene
Kerckmiddelen soo vergaert en gespaert als men sal vynen dat dit
spits vernieuwt en den toorn met dees clocke is worden vereert
alsdoen heeft Theodorus Petri Godes Woort geleert. Anno Domini
1636’; en in den benedenrand: ‘Walraven van Haeften heeft de clepel
in de clocke willen vereeren de naburen tot dienst ende Godt ter
eeren. Kerckmeesters in dien tije syn geweest Gerit Jansz in de
Abdije en Ot Aertsen van Beest. Pieter van Trier en Jan Philipsen
hebben my gegoten’.
Afb. 321. Op-Hemert. Kasteel Ophemert uit het N.O.
|
Particuliere gebouwen.
+ 1.
Het Huis Ophemert ligt ongeveer 300 M. ten N.O. van de Ned.
Hervormde kerk op een terrein, begrensd ten Z. door de Molenstraat,
ten W. door de Dreef, ten N. door de Hermoesche straat en ten O.
door perceelen bouw- en grasland, genaamd ‘Uileke’.
+ Zie
hierboven onder op-hemert, blz.
350, en voorts: Weekblad ‘Buiten’, 1920, blz. 52-53.
+ Van
de geschiedenis van dit kasteel is opmerkelijk weinig bekend.
Wellicht woonden hier reeds vroeg de leden van het geslacht de
Cock van Waardenburg, dat gelijk wij hierboven zagen, van
oudsher met deze heerlijkheid beleend werd. De eerste stellige
vermelding vinden we in 1403, wanneer Sweder van Weerdenborch,
ridder, ‘eenen regten erfleene niet te versterven’ ontvangt ‘den
Huijse en gesete tot Ophemert met den bongert’, benevens andere
hier gelegen goederen. Een achterkleinzoon van dezen, eveneens
Sweder geheeten, vernieuwt op 24 September 1473 den eed ‘van dat
Huijs tot Ophemert met den cingel en bongard en 6 mergen lands
daaraan gelegen tussen Erve Lamberts van Hessel en die gemeene
straat, met allen sijnen toebehoren en ook 4 mergen geheijten
Pipperskamp, in den kerspel van Ophemert gelegen tussen Erve
Rutger Weerts en der kerk erve’. (geld.
volksalm., 1879, blz. 4). Omtrent de verdere lotgevallen
van het huis als zoodanig leeren ons de schriftelijke bronnen
niets, zoodat we hiervoor aangewezen zijn op de gegevens, die
het bouwwerk zelf verschaft.
+ Het
kasteel (afb. 321) bestaat uit een rechthoekig woongebouw, met een
tegen den oostelijken voorgevel aangebouwd lager trappenhuis,
gelegen aan een voorhof, die omsloten wordt door een lagen muur met
op de buitenhoeken twee kleine achtkante hoekpaviljoens. Deze
ingangszijde grenst aan een grooter voorplein, aan de oostzijde
afgesloten door bouwhuizen. Het geheel is omgeven door een gracht,
waarover een moderne steenen brug is geslagen ter verbinding van het
voorplein met het park en de oprijlaan.
+
Het woongebouw, opgetrokken van baksteen, heeft een
kelderverdieping, een hoofd- en een bovenverdieping, en wordt gedekt
door een groot wolfsdak met dakkapellen. De voorgevel, grootendeels
bestaande uit baksteen van 25,5-26 × 14 × 5,5-6, vertoont aan de
beide hoeken over de volle hoogte opgaande gedeelten van
onregelmatig, kennelijk ouder metselwerk, waartusschen blokken roode
zandsteen. Aan den achtergevel sporen van een gesloopten
schoorsteen. In den westgevel een arkel op eenvoudige kraagsteenen.
Op verschillende plaatsen komen in het metselwerk baksteenen voor 30
× 15 × 5,5 c.M. metend. In het twee verdiepingen hooge trappenhuis,
waarop een zadeldak, dat aan de voorzijde wordt afgesloten door een
driehoekig fronton, bevindt zich de hoofdingang met twee eenvoudige
deuren en bovenlichten. Boven deze deuren zijn in twee nissen de
zandsteenen beelden geplaatst van, links, een geharnast ridder,
rechts een edelvrouw (afb. 322). De mannelijke figuur draagt boven
de metalen beenbekleeding een maliënkolder, waarover een harnas met
halsberg; in den linkerarm houdt hij een
|
Afb. 322. Op-Hemert. Beelden boven den ingang van het kasteel.
grooten tournooihelm met helmkleed en daaronder met de rechterhand
een schild, waarop een naar rechts gewende, geklauwde en getongde
klimmende leeuw; tegen het linkerbeen steunt op den grond een tweede
wapenschild met drie plompebladeren, geplaatst 2 en 1; de figuur
leunt tegen een pijler waarop terzijde, in gothische minuskels, is
gehouwen: ‘otto he...’; onder het in zijne rechterhand gedragen
wapenschild komt een fragment van een steenen spreukband uit waarop
nog twee gothische minuskels, zo......, zichtbaar zijn. De edelvrouw
draagt een strak over den boezem naar den gordel geplooid kleed met
in ruime plooien neervallenden rok en een mantel, die met een keten
op de schouders wordt bijeengehouden; op het in twee hoornen aan de
slapen opgenomen kapsel rust een wrong gedekt door een breede huive;
de sleep van het kleed is óf onder den gordel doorgetrokken óf werd
misschien op den niet meer aanwezigen linkerarm gedragen. Ook de
rechterarm is verdwenen met het bovendeel van het schild, dat hij
oorspronkelijk hield; dit schild vertoont een klimmenden, geklauwden
leeuw in een geblokt veld; tegen den voet van deze figuur rust een
tweede schild, eveneens beschadigd, gedwarsbalkt van oorspronkelijk
waarschijnlijk zes stukken.
Deze twee figuren, die, op grond van de kleedij, omstreeks 1420
zijn te dateeren, behoorden oorspronkelijk blijkbaar niet tot
het kasteel Ophemert, maar moeten van elders afkomstig zijn.
Hiertoe besluiten wij met het oog op de wapens, die nóch met De
Cocq van Waardenburg, nóch met van Haeften verband houden. Het
zou mogelijk zijn, dat de leeuw op het geblokte veld, gehouden
door de vrouwelijke figuur, het wapen-Renesse voorstelt, maar
zekerheid hieromtrent is er niet, daar dit een aanziende leeuw
moet zijn, terwijl juist de kop aan het geschonden wapen
ontbreekt. Bovendien bemoeilijkt ook het gemis der kleuren een
nadere bepaling. Overigens maken de beide, sterk ‘bijgewerkte’
figuren den indruk afkomstig te zijn van een graftombe. Nu weten
we, dat een heer Jan van Renesse van Rijnouwen, gehuwd met
Elisabeth, dochter van Otto van Arkel, in 1415 overleed en
begraven werd in een door hem gestichte kapel in de
Minderbroederskerk te Utrecht, waar hij een graftombe voor zich
had doen oprichten1).
Met het oog ook op het hierna te noemen schilderij, voorstellend
leden van het geslacht Renesse, wordt het waarschijnlijk, dat de
beschreven beelden overblijfselen zijn van de Utrechtsche tombe,
en de ouders van Jan van Renesse voorstellen.
|
Afb. 323. Hekpijlers van het kasteel Ophemert.
1)Zie
hieromtrent: Comte theodore de
renesse, Silhouettes d'Ancêtres. Brussel 1924, blz.
47-48, op welk werk de directeur van het Rijksbureau v.d.
Monumentenzorg, Jhr. dr. E.O.M. van Nispen tot Sevenaer, mij
vriendelijk opmerkzaam maakte.
Aan de Dreef bevindt zich de toegang (afb. 323), tusschen twee
baksteenen pijlers, waarop schildhoudende leeuwen met rechts het
wapen-de Cock van Haeften en links het wapen-Mackay.
Aangezien de familie Mackay eerst in 1844 in het bezit van
Ophemert is gekomen, moet haar wapen nadien zijn aangebracht.
+ Het
huis heeft groote overwelfde kelders, die thans gepleisterd en gewit
zijn. Overigens is het inwendige geheel gewijzigd, zoodat van den
oorspronkelijken toestand niets meer is waar te nemen.
|
De tegenwoordige gedaante van het huis, met de twee kleine
hoekpaviljoens op het+
voorplein, komt het meest overeen met die van Menkema-borg te
Uithuizen, dat zijn tegenwoordigen vorm hoofdzakelijk omstreeks
1700 heeft gekregen. Ook het formaat van de baksteen der
hoekpaviljoens wijst, evenals hunne bekroning op dezen tijd.
Aangezien het huis zelf uit grootere formaten baksteen bestaat,
moet dit uit de afbraak van een vroeger, vermoedelijk uit het
eind der 13e eeuw of uit de 14e eeuw dagteekenend kasteel zijn
opgetrokken. Het trappenhuis, dat koud tegen den voorgevel
staat, zal, blijkens de vormen van het fronton en van de
bovenlichten en de deurnaald, uit de eerste helft van de 19e
eeuw dagteekenen, in welken tijd ook de vensters en het
inwendige gewijzigd zullen zijn.
Tot voor kort bevond zich op het huis Ophemert een schilderstuk
op paneel (69 × 130 c.M., Hollandsche School, XVI), voorstellende
een reeks van tien knielende, geharnaste ridders, ieder met zijn
wapen, negen generaties vormend, en wel:
I. |
Jan van Renesse, echtgen. van N. van
Maelstede; |
II. |
Jan van Renesse, echtgen. van N. van
Lichtenberg; |
III. |
Jan van Renesse, echtgen. van Elisabeth van
Heukelom (Arkel); |
IV. |
Jan van Renesse, echtgen. van Elisabeth van
Zuylen; |
V. |
Frederik van Renesse, echtgen. van N. van
Cruyningen; |
VIa. |
Johan Sr. van Renesse, echtgen. van N. van
Boekhoven; |
VIb. |
Johan van Renesse, echtgen. van J. van
Kammerick; |
VII. |
Godefroy van Peperscheit, heer van Herpt,
getr. met van Renesse; |
VIII. |
Dirk en Jan van Boetselaer. |
Dit paneel, vermoedelijk het linker zijluik van een altaar, is
wellicht afkomstig uit dezelfde kapel van het Utrechtsche
Minderbroedersklooster, waaruit de hierboven beschreven beelden
boven den ingang van het kasteel schijnen te stammen.
Het stuk is, met den eigenaar, Lord Reay, naar Schotland
verhuisd.
2. Akkerstraat Boerenhuis ‘Abtdij’. Het rechtergedeelte
heeft nog ongeveer+
0,70 M. dikke muren en twee overkluisde kelders van een ouder
gebouw, waarvan ook in den zijgevel nog overblijfselen met gedichte
vensters en segmentbogen te zien zijn. Boven de deur is de naam
geschilderd benevens het jaartal 1895.
Het terrein, waarop dit huis staat, aan de zuidzijde van het
dorp, in den polder Ophemert gelegen, heet de Abtsakkers en de
boerderij staat ter plaatse bekend als ‘de abdij van Sint
Paulus’. Zooals wij hierboven, bij de geschiedenis der Ned.
Hervormde kerk reeds hebben gezien, had de Utrechtsche abdij van
St. Paulus reeds in de elfde eeuw bezittingen te Op-Hemert. Nog
in de 16e eeuw stelde zij ter plaatse een rentmeester aan tot
beheer van deze goederen, waartoe ook een bouwhof behoorde, de
Abtdie geheeten (geld. volksalm.
1887, blz. 104): Waarschijnlijk hebben wij hier te doen met een
overblijfsel van dezen bouwhof, die kennelijk, blijkens het
boven de deur geschilderde jaartal, in 1895 in de tegenwoordige
gedaante is verbouwd.
|
3. Akkerstraat 194. Oud boerenhuis (XVII?) met rieten dak. Terzijde
van den smallen voorgevel is de stookplaats met schoorsteen
uitgebouwd. Ronde put terzijde vóór het huis (afb. 324).
Afb. 324. Op-Hemert. Akkerstraat 194. Oud boerenhuis.
4. Molenstraat. Boerderij ‘Vliegen-Est’. Dwarshuis met
rechthoekig daarachter aangebouwde schuur, naar het Zuid-Hollandsche
type. Rieten dak. Deur met eenvoudige houten omlijsting, waarboven
een steen met het opschrift: ‘De eerste steen is gelegd door Jelis
Gijsen 1849’.
|
Zennewijnen.
Voormalig klooster Mariënschoot.
+ Aan
de Hermoesche straat ligt een modern buitenhuis genaamd het
Klooster, waarnaast een groote rechthoekige schuur met
gepleisterde muren, ter plaatse van het voormalig nonnenklooster der
Praemonstratensen Sinus S. Mariae (Mariënschoot).
+
archief aartsb. utrecht XIV,
blz. 417 vv.; XV blz. 75 vv.; 213 vv.; XVII, blz. 186; XVIII,
blz. 171.
+ Te
Zennewijnen stond reeds in de 12e eeuw een kapel, door den
Utrechtschen bisschop Wilbrandus in een oorkonde van 1229
vermeld als ‘capella diocesis nostrae, quae vulgo Sennewenne,
latine vero Sinus S. Mariae dicitur’. De abdij van
Praemonstratensen te Mariënweerd bezat hier ter plaatse een
grangia en toen deze in 1206 werd bestemd tot vestiging van
nonnen uit de abdij, kwam bij overeenkomst van 1216 de kapel aan
het klooster, dat de religieusen in 1218 betrokken.
In het laatst van de 16e eeuw vestigden zich de uit het klooster
verdreven nonnen te Tiel. Den 22 November 1631 verleende het Hof
octrooi tot het sloopen van de kapel. Volgens Römer (Archief
voor kerkelijke geschiedenis, XIX, 1848, blz. 173) bezat
Mariënweerd hier ook twee bouwhoeven, bij een waarvan zich een
wagenschuur bevond, de Kloosterkerk genaamd en ook een Kerkhof,
‘waarop nog in onzen leeftijd grootere en kleinere steenen
kruisen te zien waren.’
Wellicht moeten we in bovengenoemde gepleisterde schuur naast
het huis Het Klooster een overblijfsel van die zg. kloosterkerk
zien.
|
Een gebeeldhouwde zerk, uit de kloosterkapel afkomstig, bevindt zich
thans + in
de Ned. Hervormde kerk te Varik (zie blz. 450-451).
|
Herberg.
Z 28. Herberg ‘de Roode Molen’. Oud huis met de voorzijde aan den
Waaldijk gelegen. Voordeur met houten kozijn gedekt door een
kroonlijstje op consoles (± 1800). Twee schoorsteenen met
puntkappen, waarop windwijzers.
In het Leenregister van het Furstendom Gelre wordt als
behoorende tot het Huis Ophemert vermeld ‘dat gemale van den
windmeule in den gerigte van Hemert’. Vermoedelijk is de
bovenvermelde herberg ter plaatse en door verbouwing van dezen
molen ontstaan.
|
|