Op-Hemert.

Deze gemeente omvat het dorp Op-Hemert, een gedeelte van het bewoonde oord Passewaai, benevens het bewoonde oord Zennewijnen.

+ j.j. de geer tot oudegein, Archieven der ridderlijke Duitsche orde, balie van Utrecht. Utrecht 1871, dl. II, blz. 659-709. - a. schimmelpenninck van der Oye van nijenbeek, Een paar bladzijden uit het register op de leenen van het Furstendom Gelre enz., in: geld. volksalm. 1879, blz. 3-7.
a. de roever nz., Iets tot de geschiedenis van Op-Hemert, in: geld. volksalm. 1887, blz. 101-107. - j. habets en a.j.a. flament, De archieven van het kapittel der hoogadellijke (vorstelijke) rijksabdij Thorn. 's-Gravenhage, 1889/99. Dl. II, blz. 449-452.

+ Zie: nomina geogr., II. 126, III. 128. Aangaande de verwarring tusschen Op-Hemert en het in de Bommelerwaard gelegen Neder-Hemert zij verwezen naar blz. 101 hierboven en voorts naar geld. volksalm. 1887, blz. 102 v.v.

+ Het wapen dezer gemeente, verleend bij Kon. besluit van 17 September 1852, bestaat uit een schild van keel, beladen met drie palen van vair, het schildhoofd van blauw met een keper van goud, beladen met een links gekeerd reebokshoofd in natuurlijke kleur, bedreigd door twee met zilveren dolken gewapende voorarmen in natuurlijke kleur.

+ Tengevolge van de verwarring, die betreffende de oudste oorkonden heerscht door de gelijkheid van benaming (Hamarita, Hamirthe, Hemert) voor Op- en Neder-Hemert, kunnen we met de noodige zekerheid over het bestaan van Op-Hemert eerst spreken in de 13de eeuw. De heerlijkheid, waartoe ook de heerlijkheid Zennewijnen behoorde, was toen een bezit van den graaf van Gelder, die er sinds onheugelijke tijden het geslacht de Cock van Waardenburg mede beleende (v. spaen, Inleiding, III, blz. 298; geld. volksalm., 1887, blz. 104 vv.). In 1534 kwam de heerlijkheid aan het geslacht Schenk van Nijdeggen tot 1550, toen zij bij magescheid aan de familie van Haeften werd toegewezen. Gedurende eenige eeuwen zou de heerlijkheid in het bezit der van Haeften's blijven, om in 1844 in dat der Mackay's over te gaan.

Op-Hemert.

Kerk.

De Ned. Hervormde kerk, eertijds aan den H. Lambertus gewijd, is in eigendom en onderhoud bij de Ned. Hervormde gemeente; de toren behoort aan de burgerlijke gemeente.


historia episcop. foeder. belgiï, T.I. (1733), p. 249. - geld. volksalm. 1887,+ blz. 102. - joosting en muller, Bronnen II, blz. 420-421.

Als oudste vermelding eener kerk te Op-Hemert gold langen tijd eene oorkonde van+ 18 November 1006, waarbij bisschop Ansfried haar zou hebben geschonken aan het klooster Hohorst (de St. Paulusabdij) bij Amersfoort (zie o.a. historia episc. foed. belgiï I, p. 249 en geld. volksalm. 1887, blz. 103). Sinds evenwel deze oorkonde een vervalsching is gebleken (tenhaeff, Diplom. studiën, blz. 213 vv.) en sloet o[ok] de oorkonde van 4 Juni 1007, waarbij deze kerk aan het klooster van Thorn wordt geschonken, ‘wat den vorm betreft verdacht’ noemt (Oorkondenb. no. 134, blz. 134), kunnen we veiligheidshalve geen vroegere vermelding aannemen dan die in de oorkonde van 3 Februari 1028, waarbij keizer Koenraad II het klooster Hohorst bevestigt in het bezit van verschillende goederen, waaronder de kerk van ‘Hamerthe’ (sloet, Oorkondenb. no. 155. Indien we dan op gezag van de nomina geogr. (II, blz. 126) onder dit Hamerthe ons Op-Hemert mogen verstaan, blijkt hieruit, dat de kerk in ieder geval reeds aanmerkelijk vroeger bestond.
Dat Op-Hemert twee kerken zou hebben gehad, eene aan den H. Martinus en eene aan den H. Lambertus gewijd, zooals joosting en muller t.a.p. meenen, is eene vergissing, die kennelijk berust op eene mededeeling in de historia episc., die ten onrechte zegt, dat Op- en Nederhemert één geheel vormden (op grond van een zg. meervoudsvorm Hamarithi), waarvan alleen Op-Hemert zou zijn overgebleven. Het is mogelijk, dat deze vergissing is ontstaan tengevolge van een verwarring met de kapel van het hierna te vermelden voormalig nonnenklooster der Praemonstratensen Marienschoot te Zennewijnen, dan wel met een kapel van de aldaar eertijds eveneens bestaande Commanderie der Duitsche Orde, mogelijk ook met beide. De kerkelijsten toch der Utrechtsche Domfabriek (waaruit vermoedelijk zoowel de historia als joosting en muller hebben geput) vermelden sinds 1395 zoowel eene St. Maertenskerc in Ophemert als een Ecclesia bti (of sti) Lamberti; bovendien echter in 1538 eene ecclesia s. Nicolai. En ook de rekening der Domfabriek van 1406 spreekt reeds van een St. Nicolaaskerk in Op-Hemert. Op grond hiervan zouden we dan zelfs drie kerken in Op-Hemert moeten aannemen.
Hoe dit overigens zij, wij kunnen thans met zekerheid nog slechts het bestaan van eene aan den H. Lambertus gewijde parochiekerk vaststellen, waarin twee altaren worden vermeld: een aan O.L. Vrouw en een aan de H. Barbara gewijd, waarop twee vicarieën waren gevestigd. Als priesters vinden we vermeld: in 1514 Henrick Boern; in 1547 en in 1559 Adriaen Corneliss (archief aartsb. utrecht XLIV, 1919, blz. 120). Na de hervorming is deze parochiekerk de kerspelkerk van het dorp geworden, waarmede Varik tot 1660 gecombineerd is geweest (zie blz. 449). In 1858 is het schip der kerk in neo-gothischen trant verbouwd en het koor nieuw beklampt. De toren is in 1927 hersteld, waarbij het tufsteenen muurwerk gedeeltelijk werd vernieuwd.

De kerk ligt vrij op een door een ijzeren hek van den openbaren weg gescheiden+ kerkhof. Zij is georiënteerd met een afwijking van 18o naar het Noorden.

Het gebouw bestaat uit een schip in den vorm van een Grieksch kruis, een+ met vijf zijden van een onregelmatigen achthoek gesloten koor en eenen vierkanten westtoren, met een in den zuidwestelijken binnenhoek ingebouwden traptoren. In de westelijke hoeken tusschen de kruisarmen van het schip zijn aan de noord- en aan de zuidzijde portalen aangebouwd (afb. 318).



illustratie
 
Afb. 318. Op-Hemert. Ned. Hervormde kerk. Plattegrond en details.


De totale lengte van schip en koor bedraagt, binnenwerks gemeten, 26,90 M., die van het koor alleen 10,90 M.; de toren meet binnenwerks 4,50 × 4,50 M., bij een muurdikte van 1,70 M. aan den voet. De grootste breedte van het schip bedraagt binnenwerks 13,90 M., die van het koor 7,10 M.
+ Het door eenvoudige schuin afgedekte steunbeeren geschoorde koor heeft spitsbogige vensters met (vernieuwde) vierpas-vormige traceeringen.

+ De geheel van tufsteen opgetrokken toren (hg 24 M.) bestaat uit drie weinig versnijdende geledingen, en is gedekt met een ingesnoerde achtkante houten spits, met leien bekleed. In elk der drie vrijliggende zijden van de hooge onderste geleding is een spitsbogige nis uitgespaard; in die aan de westzijde bevindt zich de ingang. De tweede geleding heeft aan iedere zijde twee van zulke nissen, de bovenste geleding met banden en bogen van baksteen, drie, in de middelste waarvan telkens twee galmgaten zijn aangebracht (afb. 319).

+ Het koor, door een orgel met galerij, waarin een houten hek in den triomfboog, van het verbouwde schip gescheiden, is overkluisd met een laat-gothisch steenen netgewelf op ribben. Het is geheel gewit.



illustratie
 
Afb. 319. Op-Hemert. Ned. Hervormde kerk uit het Zuid-Westen.


De hooge benedenruimte van den toren is overkluisd geweest met een steenen+ kruisribgewelf, dat in later tijd is weggebroken, maar waarvan de aanzetten in de vier hoeken nog aanwezig zijn.
Kennelijk het oudste gedeelte van de kerk is de toren, dien wij, op grond van de+ behandeling van het opgaande muurwerk met zijne spaarnissen en van de profielen der gewelfribben in de benedenruimte (afb. 318) in de 14de eeuw gebouwd achten.
Voor de dateering van het in 1858 herstelde en geheel nieuw ommetselde koor zijn wij aangewezen op de vormen van het netgewelf en zijn ribben, welker profiel (afb. 318) wijst op de zeer late gothiek uit de eerste helft der 16e eeuw.



illustratie
 

Afb. 320. Op-Hemert. Preekstoel der Ned. Hervormde kerk.


De kerk bezit:

+ Een geverfden eiken preekstoel (afb. 320), bestaande uit een zeskante kuip, waarin het jaartal 1662, rustend op een zeskanten balustervoet; in den bovenrand van de kuip en in dien van het klankbord twee gelijke alliantiewapens.

+ Zes in het koor hangende rouwborden, versierd met gesneden en gepolychromeerde wapens en kwartieren, blijkens opschriften van de volgende personen:

1. ‘De Hoog Welgeboren Heer Reinier baron van Haeften, heer van Op-hemert en Zennewijnen enz., geboren den 25 April 1646 sterft den 24 Januari 1733. Hodie mihi Cras tibi’.
2. ‘De Hoog Welgeboren Vrouwe Francoisa Baronesse van Till in leven Vrouwe van den Hoog Welgeboren Heer Walraven Baron van Haeften Heer van Zennewijnen Amptman en Dijkgraaf van Bommel, Tielre en Bommelerweerde, Extraordinaris Gedeputeerde des Nijmegse Quartiers, Commissaris van de monstering enz. enz. Sterft den 26 Januari 1730’.
3. ‘De Hoogwelgeboren Heer Walraven Baron van Haften (sic), Heer van Ophemert en Sennewijnen Amptman en Dijkgraef van Boemel Tielre en Boemelrewaert Commissaris van de monstering. Geboren den 25 October 1683, Sterft den 30 September 1746’.
4. Margariet Baronnesse van Haeften geboren Baronesse van Lynde Vrouwe van Wadenooien, Ophemert en Zennewijnen. † 26 July 1761 (62 jaar oud).
5. Bartolt Baron van Haeften geboren 12 September 1692, overleden 10 December 1772.
6. Johan de Cock van Delwijnen, gestorven 26 December 1724.

 

Voorts liggen in het koor: een zerk van Reijnhart van Haeften en Vrouwe Adriana Maria de Cock van Delwijnen, laatstgenoemde overleden 12 October 1709; een gebroken kruis van graniet met het jaartal 1681, en tenslotte een zerk met het opschrift: ‘Dit is de ingang van de kelder van Schepen Geraerd Jansen’.

Tegen den zuidelijken buitenmuur van het koor is na 1858 een grafteeken met het wapen-Mackay geplaatst. Verschillende latere rouwborden van deze familie in het koor der kerk.

In den toren:

Een gesmeed ijzeren uurwerk met het opschrift: ‘Tot Nimegen bij Jan van+ Call Anno 1654’.

Een klok (middellijn: 1,10 M.) met in den bovenrand in blokletters het opschrift:+ ‘Johan van Haeften Heer tot Op Hemert en Sennewijnen heeft de cleene Kerckmiddelen soo vergaert en gespaert als men sal vynen dat dit spits vernieuwt en den toorn met dees clocke is worden vereert alsdoen heeft Theodorus Petri Godes Woort geleert. Anno Domini 1636’; en in den benedenrand: ‘Walraven van Haeften heeft de clepel in de clocke willen vereeren de naburen tot dienst ende Godt ter eeren. Kerckmeesters in dien tije syn geweest Gerit Jansz in de Abdije en Ot Aertsen van Beest. Pieter van Trier en Jan Philipsen hebben my gegoten’.



illustratie
 

Afb. 321. Op-Hemert. Kasteel Ophemert uit het N.O.


 

 

Particuliere gebouwen.

+ 1. Het Huis Ophemert ligt ongeveer 300 M. ten N.O. van de Ned. Hervormde kerk op een terrein, begrensd ten Z. door de Molenstraat, ten W. door de Dreef, ten N. door de Hermoesche straat en ten O. door perceelen bouw- en grasland, genaamd ‘Uileke’.

+ Zie hierboven onder op-hemert, blz. 350, en voorts: Weekblad ‘Buiten’, 1920, blz. 52-53.

+ Van de geschiedenis van dit kasteel is opmerkelijk weinig bekend. Wellicht woonden hier reeds vroeg de leden van het geslacht de Cock van Waardenburg, dat gelijk wij hierboven zagen, van oudsher met deze heerlijkheid beleend werd. De eerste stellige vermelding vinden we in 1403, wanneer Sweder van Weerdenborch, ridder, ‘eenen regten erfleene niet te versterven’ ontvangt ‘den Huijse en gesete tot Ophemert met den bongert’, benevens andere hier gelegen goederen. Een achterkleinzoon van dezen, eveneens Sweder geheeten, vernieuwt op 24 September 1473 den eed ‘van dat Huijs tot Ophemert met den cingel en bongard en 6 mergen lands daaraan gelegen tussen Erve Lamberts van Hessel en die gemeene straat, met allen sijnen toebehoren en ook 4 mergen geheijten Pipperskamp, in den kerspel van Ophemert gelegen tussen Erve Rutger Weerts en der kerk erve’. (geld. volksalm., 1879, blz. 4). Omtrent de verdere lotgevallen van het huis als zoodanig leeren ons de schriftelijke bronnen niets, zoodat we hiervoor aangewezen zijn op de gegevens, die het bouwwerk zelf verschaft.

+ Het kasteel (afb. 321) bestaat uit een rechthoekig woongebouw, met een tegen den oostelijken voorgevel aangebouwd lager trappenhuis, gelegen aan een voorhof, die omsloten wordt door een lagen muur met op de buitenhoeken twee kleine achtkante hoekpaviljoens. Deze ingangszijde grenst aan een grooter voorplein, aan de oostzijde afgesloten door bouwhuizen. Het geheel is omgeven door een gracht, waarover een moderne steenen brug is geslagen ter verbinding van het voorplein met het park en de oprijlaan.

+ Het woongebouw, opgetrokken van baksteen, heeft een kelderverdieping, een hoofd- en een bovenverdieping, en wordt gedekt door een groot wolfsdak met dakkapellen. De voorgevel, grootendeels bestaande uit baksteen van 25,5-26 × 14 × 5,5-6, vertoont aan de beide hoeken over de volle hoogte opgaande gedeelten van onregelmatig, kennelijk ouder metselwerk, waartusschen blokken roode zandsteen. Aan den achtergevel sporen van een gesloopten schoorsteen. In den westgevel een arkel op eenvoudige kraagsteenen. Op verschillende plaatsen komen in het metselwerk baksteenen voor 30 × 15 × 5,5 c.M. metend. In het twee verdiepingen hooge trappenhuis, waarop een zadeldak, dat aan de voorzijde wordt afgesloten door een driehoekig fronton, bevindt zich de hoofdingang met twee eenvoudige deuren en bovenlichten. Boven deze deuren zijn in twee nissen de zandsteenen beelden geplaatst van, links, een geharnast ridder, rechts een edelvrouw (afb. 322). De mannelijke figuur draagt boven de metalen beenbekleeding een maliënkolder, waarover een harnas met halsberg; in den linkerarm houdt hij een



illustratie
 
Afb. 322. Op-Hemert. Beelden boven den ingang van het kasteel.


grooten tournooihelm met helmkleed en daaronder met de rechterhand een schild, waarop een naar rechts gewende, geklauwde en getongde klimmende leeuw; tegen het linkerbeen steunt op den grond een tweede wapenschild met drie plompebladeren, geplaatst 2 en 1; de figuur leunt tegen een pijler waarop terzijde, in gothische minuskels, is gehouwen: ‘otto he...’; onder het in zijne rechterhand gedragen wapenschild komt een fragment van een steenen spreukband uit waarop nog twee gothische minuskels, zo......, zichtbaar zijn. De edelvrouw draagt een strak over den boezem naar den gordel geplooid kleed met in ruime plooien neervallenden rok en een mantel, die met een keten op de schouders wordt bijeengehouden; op het in twee hoornen aan de slapen opgenomen kapsel rust een wrong gedekt door een breede huive; de sleep van het kleed is óf onder den gordel doorgetrokken óf werd misschien op den niet meer aanwezigen linkerarm gedragen. Ook de rechterarm is verdwenen met het bovendeel van het schild, dat hij oorspronkelijk hield; dit schild vertoont een klimmenden, geklauwden leeuw in een geblokt veld; tegen den voet van deze figuur rust een tweede schild, eveneens beschadigd, gedwarsbalkt van oorspronkelijk waarschijnlijk zes stukken.

 

Deze twee figuren, die, op grond van de kleedij, omstreeks 1420 zijn te dateeren, behoorden oorspronkelijk blijkbaar niet tot het kasteel Ophemert, maar moeten van elders afkomstig zijn. Hiertoe besluiten wij met het oog op de wapens, die nóch met De Cocq van Waardenburg, nóch met van Haeften verband houden. Het zou mogelijk zijn, dat de leeuw op het geblokte veld, gehouden door de vrouwelijke figuur, het wapen-Renesse voorstelt, maar zekerheid hieromtrent is er niet, daar dit een aanziende leeuw moet zijn, terwijl juist de kop aan het geschonden wapen ontbreekt. Bovendien bemoeilijkt ook het gemis der kleuren een nadere bepaling. Overigens maken de beide, sterk ‘bijgewerkte’ figuren den indruk afkomstig te zijn van een graftombe. Nu weten we, dat een heer Jan van Renesse van Rijnouwen, gehuwd met Elisabeth, dochter van Otto van Arkel, in 1415 overleed en begraven werd in een door hem gestichte kapel in de Minderbroederskerk te Utrecht, waar hij een graftombe voor zich had doen oprichten1).
Met het oog ook op het hierna te noemen schilderij, voorstellend leden van het geslacht Renesse, wordt het waarschijnlijk, dat de beschreven beelden overblijfselen zijn van de Utrechtsche tombe, en de ouders van Jan van Renesse voorstellen.


illustratie
Afb. 323. Hekpijlers van het kasteel Ophemert.


 
1)Zie hieromtrent: Comte theodore de renesse, Silhouettes d'Ancêtres. Brussel 1924, blz. 47-48, op welk werk de directeur van het Rijksbureau v.d. Monumentenzorg, Jhr. dr. E.O.M. van Nispen tot Sevenaer, mij vriendelijk opmerkzaam maakte.
 

 

Aan de Dreef bevindt zich de toegang (afb. 323), tusschen twee baksteenen pijlers, waarop schildhoudende leeuwen met rechts het wapen-de Cock van Haeften en links het wapen-Mackay.

Aangezien de familie Mackay eerst in 1844 in het bezit van Ophemert is gekomen, moet haar wapen nadien zijn aangebracht.

+ Het huis heeft groote overwelfde kelders, die thans gepleisterd en gewit zijn. Overigens is het inwendige geheel gewijzigd, zoodat van den oorspronkelijken toestand niets meer is waar te nemen.

De tegenwoordige gedaante van het huis, met de twee kleine hoekpaviljoens op het+ voorplein, komt het meest overeen met die van Menkema-borg te Uithuizen, dat zijn tegenwoordigen vorm hoofdzakelijk omstreeks 1700 heeft gekregen. Ook het formaat van de baksteen der hoekpaviljoens wijst, evenals hunne bekroning op dezen tijd. Aangezien het huis zelf uit grootere formaten baksteen bestaat, moet dit uit de afbraak van een vroeger, vermoedelijk uit het eind der 13e eeuw of uit de 14e eeuw dagteekenend kasteel zijn opgetrokken. Het trappenhuis, dat koud tegen den voorgevel staat, zal, blijkens de vormen van het fronton en van de bovenlichten en de deurnaald, uit de eerste helft van de 19e eeuw dagteekenen, in welken tijd ook de vensters en het inwendige gewijzigd zullen zijn.

Tot voor kort bevond zich op het huis Ophemert een schilderstuk op paneel (69 × 130 c.M., Hollandsche School, XVI), voorstellende een reeks van tien knielende, geharnaste ridders, ieder met zijn wapen, negen generaties vormend, en wel:

I. Jan van Renesse, echtgen. van N. van Maelstede;
II. Jan van Renesse, echtgen. van N. van Lichtenberg;
III. Jan van Renesse, echtgen. van Elisabeth van Heukelom (Arkel);
IV. Jan van Renesse, echtgen. van Elisabeth van Zuylen;
V. Frederik van Renesse, echtgen. van N. van Cruyningen;
VIa. Johan Sr. van Renesse, echtgen. van N. van Boekhoven;
VIb. Johan van Renesse, echtgen. van J. van Kammerick;
VII. Godefroy van Peperscheit, heer van Herpt, getr. met van Renesse;
VIII. Dirk en Jan van Boetselaer.

 

Dit paneel, vermoedelijk het linker zijluik van een altaar, is wellicht afkomstig uit dezelfde kapel van het Utrechtsche Minderbroedersklooster, waaruit de hierboven beschreven beelden boven den ingang van het kasteel schijnen te stammen.
Het stuk is, met den eigenaar, Lord Reay, naar Schotland verhuisd.

2. Akkerstraat Boerenhuis ‘Abtdij’. Het rechtergedeelte heeft nog ongeveer+ 0,70 M. dikke muren en twee overkluisde kelders van een ouder gebouw, waarvan ook in den zijgevel nog overblijfselen met gedichte vensters en segmentbogen te zien zijn. Boven de deur is de naam geschilderd benevens het jaartal 1895.

Het terrein, waarop dit huis staat, aan de zuidzijde van het dorp, in den polder Ophemert gelegen, heet de Abtsakkers en de boerderij staat ter plaatse bekend als ‘de abdij van Sint Paulus’. Zooals wij hierboven, bij de geschiedenis der Ned. Hervormde kerk reeds hebben gezien, had de Utrechtsche abdij van St. Paulus reeds in de elfde eeuw bezittingen te Op-Hemert. Nog in de 16e eeuw stelde zij ter plaatse een rentmeester aan tot beheer van deze goederen, waartoe ook een bouwhof behoorde, de Abtdie geheeten (geld. volksalm. 1887, blz. 104): Waarschijnlijk hebben wij hier te doen met een overblijfsel van dezen bouwhof, die kennelijk, blijkens het boven de deur geschilderde jaartal, in 1895 in de tegenwoordige gedaante is verbouwd.
3. Akkerstraat 194. Oud boerenhuis (XVII?) met rieten dak. Terzijde van den smallen voorgevel is de stookplaats met schoorsteen uitgebouwd. Ronde put terzijde vóór het huis (afb. 324).



illustratie
 

Afb. 324. Op-Hemert. Akkerstraat 194. Oud boerenhuis.
 

4. Molenstraat. Boerderij ‘Vliegen-Est’. Dwarshuis met rechthoekig daarachter aangebouwde schuur, naar het Zuid-Hollandsche type. Rieten dak. Deur met eenvoudige houten omlijsting, waarboven een steen met het opschrift: ‘De eerste steen is gelegd door Jelis Gijsen 1849’.


Zennewijnen.

Voormalig klooster Mariënschoot.

+ Aan de Hermoesche straat ligt een modern buitenhuis genaamd het Klooster, waarnaast een groote rechthoekige schuur met gepleisterde muren, ter plaatse van het voormalig nonnenklooster der Praemonstratensen Sinus S. Mariae (Mariënschoot).

+ archief aartsb. utrecht XIV, blz. 417 vv.; XV blz. 75 vv.; 213 vv.; XVII, blz. 186; XVIII, blz. 171.
+ Te Zennewijnen stond reeds in de 12e eeuw een kapel, door den Utrechtschen bisschop Wilbrandus in een oorkonde van 1229 vermeld als ‘capella diocesis nostrae, quae vulgo Sennewenne, latine vero Sinus S. Mariae dicitur’. De abdij van Praemonstratensen te Mariënweerd bezat hier ter plaatse een grangia en toen deze in 1206 werd bestemd tot vestiging van nonnen uit de abdij, kwam bij overeenkomst van 1216 de kapel aan het klooster, dat de religieusen in 1218 betrokken.
In het laatst van de 16e eeuw vestigden zich de uit het klooster verdreven nonnen te Tiel. Den 22 November 1631 verleende het Hof octrooi tot het sloopen van de kapel. Volgens Römer (Archief voor kerkelijke geschiedenis, XIX, 1848, blz. 173) bezat Mariënweerd hier ook twee bouwhoeven, bij een waarvan zich een wagenschuur bevond, de Kloosterkerk genaamd en ook een Kerkhof, ‘waarop nog in onzen leeftijd grootere en kleinere steenen kruisen te zien waren.’
Wellicht moeten we in bovengenoemde gepleisterde schuur naast het huis Het Klooster een overblijfsel van die zg. kloosterkerk zien.
Een gebeeldhouwde zerk, uit de kloosterkapel afkomstig, bevindt zich thans+ in de Ned. Hervormde kerk te Varik (zie blz. 450-451).



Herberg.

Z 28. Herberg ‘de Roode Molen’. Oud huis met de voorzijde aan den Waaldijk gelegen. Voordeur met houten kozijn gedekt door een kroonlijstje op consoles (± 1800). Twee schoorsteenen met puntkappen, waarop windwijzers.

In het Leenregister van het Furstendom Gelre wordt als behoorende tot het Huis Ophemert vermeld ‘dat gemale van den windmeule in den gerigte van Hemert’. Vermoedelijk is de bovenvermelde herberg ter plaatse en door verbouwing van dezen molen ontstaan.